`Hoe zeg ik het zo dat je luistert. Een vrouw richt zich tot haar zoon, met wie ze oorlog en Japanse kampen heeft overleefd. Als jong meisje was ze getrouwd en naar Java gegaan `om veilig te zijn voor de Duitsers . Na de oorlog kwam ze als weduwe terug en vond van haar familie alleen haar broer, een verbitterd man. Met vallen en opstaan, met en zonder minnaars, maar koppig haar werk doorzettend, bouwt ze een nieuw leven op. Doordat ze zelf een kind heeft moeten redden en als Joodse vrouw gevaar heeft gelopen voelt ze zich betrokken bij anderen die in nood verkeren.
Als het schijnt dat haar zoon iemand die ook een onveilige jeugd gehad heeft in diens werk dwarsboomt, wil ze dat hij dat ongedaan maakt en vraagt zich tegelijk of waardoor hij stijf en conformistisch is geworden. Ze begint herinneringen van vroeger en gebeurtenissen van nu op te schrijven, met verwondering, ironie, warmte en oprechtheid, en steeds met aandacht voor degeen tot wie ze zich richt: de zoon, diens vrouw, haar broer. Daarbij doet ze verrassende ontdekkingen.