Twee bejaarde vrouwen, een Nederlandse en een Duitse, ontmoeten elkaar bij toeval in het Thermaal Instituut van het fameuze kuuroord Spa. Ze herkennen in de ander hun verloren gewaande tweelingzuster. Gedurende hun kuur - beiden lijden aan artrose - vertellen ze hun levensverhaal: het wordt de laatste kans om een kloof van bijna zeventig jaar verwijdering te overbruggen. Geboren in Keulen, in 1919, zijn ze na het overlijden van hun ouders door familieleden bruusk van elkaar gescheiden. Anna groeit op bij haar grootvader, in een primitief boers en katholiek milieu aan de rand van het Teutoburgerwald. Lotte belandt vanwege haar tbc in Nederland, bij een oom met sterk socialistische sympathieën. Door de slechte verhouding tussen de families raakt ook het contact tussen de beide zusjes verbroken. De volstrekt verhollandste Lotte, die tijdens de oorlog joodse onderduikers heeft beschermd, staat aanvankelijk uiterst wantrouwig tegenover haar hervonden tweelingzus, maar wordt door de aangrijpende verhalen van Anna geconfronteerd met de keerzijde van haar eigen werkelijkheid: het lijden van gewone Duitsers in oorlogstijd. In deze monumentale roman volgt de lezer de meeslepende lotgevallen van twee vrouwen gedurende de Tweede Wereldoorlog, hun beider geschiedenis lijkt één grote vergeefse poging om boven vijandschap en wantrouwen uit te stijgen. Binnen een subtiel uitgewerkte en gewaagde structuur doseert deze roman een maximum aan ontroering, in een soevereine en uitgewogen stijl. Tessa de Loo (1946) debuteerde in 1983 met de verhalenbundel De meisjes van de suikerwerkfabriek. Voorts publiceerde ze de romans Meander en Isabelle, de novelle Het rookoffer, de verhalenbundel Alle verhalen tot morgen en de 4-meilezing Toen zat Lorelei nog op de rots.