Een Joods meisje groeit op in het rustige Amsterdam van vóór de crisisjaren. In een omgeving zo veilig en bedaard, dat avontuur en verten verkieslijker schijnen dan het kleine leven thuis. Ze droomt van schepen en ontdekkingen, maar ook van man en kinderen. Ze wil weten waarom we leven; intussen lacht en fluistert ze met andere meisjes. Ze wil vechten tegen onrecht, en tegelijk leeft ze met gedichten.
De opkomst van Hitler maakt haar Joods-zijn, in het oude Amsterdam iets gewoons, tot een gevaar. Sindsdien leeft ze met een existentiële angst die de dubbele vervulling ze krÃjgt man en kind en ze gáát de wereld in onder zware druk zet. Ook het verre Oosten blijkt anders dan verwacht: bitter van rasdiscriminatie en vol vrijheidsdromen.
De oorlog wordt een vuurproef voor alle idealen. En toch bloeit juist na de ergste momenten soms een onvergetelijke ervaring.
Ze keert terug naar het vreemd geworden Amsterdam en mist het vertrouwd geworden Oosten. Ze is een overlevende en kan de doden niet vergeten. Waar hoort ze bij? Aarzelend, verborgen, uit ze iets van haar zoeken, en ontdekken, in wat ze schrijft.
In dit verhaal van haar leven noemt Elisabeth Keesing de dingen bij de naam, nu ze de tweezijdigheid die haar zo vaak voor problemen stelde, ook leerde kennen als een kans op ruimte op een leven dat een ontdekkingsreis blijft.