Door zijn moeder verstoten, door zijn vader vrijwel genegeerd, moet Franklin Lowendaal zich van jongs af een weg door het leven banen. Dat leidt hem via internaten en slordige huurkamers naar de ijskoude wereld van zijn oom Charles en diens vriend Niel.
Aan het eind van de oorlog waren zij spectaculair ontsnapt uit een hels werkkamp binnen de Russische poolcirkel. De roman opent dampend en stomend met de ongenaakbare locomotief waarop de beide mannen uit het diepst van de aarde de beschaafde wereld binnen denderen. Gewend aan de ontberingen in het hoge noorden weten zij zich moeiteloos aan te passen aan de kille maatschappij in het naoorlogse Nederland, waarin het eigenbelang vooropstaat. De misdadige Charles en de sinistere Niel zijn voor Franklin voorbeelden waaraan hij zich kan spiegelen, met wie hij zich vrolijk snaterend een plaats verovert in de poel des verderfs Den Haag.
Uiteindelijk probeert Franklin zich met zijn grote liefde Michelle te ontworstelen aan de kilte die hem altijd omringd heeft. Franklin vertelt het verhaal van een verschoppeling die met zijn grote fantasie, zijn onaangepastheid en ondanks zijn neiging tot zelfdestructie overeind blijft en zich niet door het leven laat ringeloren.